Niets dan goeds over de doden
Mijn moeder is afgelopen december onverwachts overleden, na een zeer kort ziekbed. Zo’n overlijden is één van de grote levensgebeurtenissen die tot bezinning kunnen leiden. Andere voorbeelden daarvan zijn het geconfronteerd worden met een ernstige ziekte of het verlies van je baan of andere functie.
Zo gebeurde er ook één en ander bij mij. Mijn moeder en ik hadden een tamelijk ingewikkelde relatie, waarbij het voor haar vaak moeilijk was om mijn keuzes te begrijpen, laat staan om erachter te staan. Tijdens de afscheidsdienst voor de crematie waren de toespraken zodanig positief, dat onwillekeurig de gedachte ‘niets dan goeds over de doden’ bij mij opkwam.
Nou is het nogal logisch dat mensen bij zo’n ceremonie alleen positieve dingen vertellen, net als bij andere toespraken, waarbij men vaak niet het achterste van de tong laat zien, maar later kwam ook het besef dat ieder mens zijn eigen beleving heeft over dezelfde personen en situaties. Vraag maar eens aan twee kinderen uit hetzelfde gezin, over hun beleving van het verleden. Daarnaast had mijn moeder waarschijnlijk ook wel hoge verwachtingen en maakte zij zich meer zorgen over haar eigen kinderen. Zo zitten er aan elke situatie veel verschillende gezichtspunten en is het daardoor voor ieder individu heel lastig om precies te weten wat een ander ervaart of ervaren heeft.
Terwijl de titel van dit stukje regelmatig bij mij opkwam, besefte ik ineens de waarheid van deze uitdrukking, die veel dieper gaat dan het gezegde. Vanuit de Advaita gaat men ervan uit dat wij mensen in de illusie leven dat wij afgescheiden individuen zijn. Dit leidt tot diverse angsten, omdat een ander individu misschien gevaarlijk is voor ons, of dat deze misschien wel belangrijker (of spiritueler) is dan wij. Vanuit die gedachte moeten wij beter zijn of worden en vooral hard ons best doen. Ambitie, op welk vlak dan ook, staat hoog aangeschreven. We willen steeds een betere versie van onszelf zijn.
Zo ontstaat er een nog grotere verdeeldheid, dan die ten grondslag ligt aan dit proces van ‘ik wil/moet me onderscheiden van de rest’. Dit geldt ook voor spiritualiteit. Na het overlijden raken we ons lichaam en onze denkgeest kwijt, waardoor niets ons meer weerhoudt van het één zijn met het Oneindig Bewustzijn. De illusie van tijd en ruimte vallen weg, evenals het oordelen. Wat rest is het verblijven in het Zijn. We zijn weer Thuis. Krishnamurti zei hierover dat het vreemd is dat mensen bang zijn voor de dood, we zouden de dood moeten koesteren en bang zijn voor het leven. Uiteraard bedoelde hij dat niet zo zwart-wit, omdat hij ook zijn functie op aarde heeft gehad.
Wat ik besefte was, dat als wij mensen overlijden, wij niet meer dezelfde zijn als toen we op aarde rondliepen. De illusie van afgescheiden te zijn en alle gevolgen daarvan, zijn we kwijt. We zijn weer volledig één met al wat is, vergelijken niets meer met elkaar en kunnen daardoor geen onderscheid meer maken. Alles is één, dus waar zou je bang voor moeten zijn, ten opzichte van wat zou je je moeten profileren. Er is niet eens meer een ‘je’, maar toch ben je aanwezig als Bewustzijn.
Vanuit dat gezichtspunt is het volledig terecht om niet kwaad te spreken over de doden. We waren misschien niet helemaal blij met de rol die ze speelden in ons leven, tijdens hun aards bestaan, maar dat kwam door de illusie waarin zij leefden. Als we ons dat beseffen, kunnen we met meer mededogen naar hen kijken, want die illusie van afgescheidenheid levert veel stress en angst op en maakt het leven niet gemakkelijk.
Het feit dat we kunnen beseffen dat de overledenen hun problemen achter zich hebben gelaten en volmaakt gelukkig zijn, kan misschien onze pijn verlichten. Daarnaast kan dit besef ertoe leiden dat wij meer compassie met de medemensen en onszelf hebben, door ons bewust te worden van wie we werkelijk zijn.
HARTegroet,
Jan Chin
Opzoek naar lotgenotencontact? Check ons forum of onze besloten FB-groep.
Dit artikel verscheen eerder in het HPNLmagazine.
Geef een reactie
Inspirerend