Lente
Als u dit leest is de lente al weer begonnen, maar dit stukje werd geschreven in februari, hartje winter, kort nadat Nederland genezen was van die allerprettigste volksziekte, de elfstedenkoorts. In mijn geval wil dat zeggen: geschreven met een dieprode neus en een snotgootje waarvan de dijken moeite hebben met het verhoogde aanbod. Want ik heb een neus van die neuzenboom waarover plezierdichter Daan Zonderland schreef: ‘Zodra het echter winter wordt/ En het begint te vriezen,/ Dan worden al die neuzen paars/ En al die neuzen niezen.’
Mijn zorgzame betere helft voorziet het medicijnkastje elke december van een voorraad bruis- en zuigtabletten, hoestpastilles en Vissermans vriend. Echt helpen doet het al lang niet meer, maar met zulke medicinale lekkernijen wordt het er wél een stuk aangenamer op. Water aan de kook in een steelpannetje, lepel Dampo erin, en dan maar snuiven met je hoofd onder de handdoek. Ik zou het heilzaam jeugdsentiment willen noemen. Sinds een jaar of twee heb ik in het medicijnkastje ook een boekje staan dat Mario Molegraaf heeft samengesteld: Ik wou wel weer een beetje ziek zijn. Het bevat ‘Honderd gedichten waarvan je beter wordt’. Nou ja, een beetje beter als je een beetje ziek bent. Het is literaire levertraan voor de lezende grieplijder. Flink van in te nemen als het net iets erger is dan een ‘paracetamollendag’, zoals de dichter Chris Veraart dat noemde. Als je in bed liggend met krakende stem mag zeggen dat een dubbel getrokken bouillon je algehele gesteldheid beslist ten goede zou komen.
Maar ook de lente mogen we niet onderschatten. Driek van Wissen waarschuwde al: ‘Het vroege voorjaar heeft z’n grillen –/ Dan waart de griep bijvoorbeeld rond…’ Dat rijmt op ‘volle pond’, en dat weer op ‘als een hond’. Mocht me dat dezer dagen overkomen, dan volg ik het doktersadvies dat Eduard Elias in 1965 gaf in een column over griep: ‘zwezerik en cognac’.
Column door: Ed Schilders
Geef een reactie