Het fenomeen van Raynaud en bètablokkers
Bètablokkers, zoals metoprolol en bisoprolol, kunnen het fenomeen van Raynaud veroorzaken. Dit komt redelijk vaak voor. Bij het fenomeen van Raynaud krijgt iemand last van koude vingers of tenen. Deze worden eerst wit en daarna blauw en rood en kunnen tintelen of pijn doen.
Het fenomeen van Raynaud kan bij alle bètablokkers ontstaan, maar mogelijk bij de ene vaker dan bij de andere. Hoeveel last iemand ervan heeft verschilt ook per persoon. Stop niet zomaar met het gebruik van een bètablokker. Bespreek klachten altijd met een arts of apotheker.
Het fenomeen van Raynaud komt bij bètablokkers vaak voor
Uit onderzoeken blijkt dat het fenomeen van Raynaud bij bètablokkers bij gemiddeld 7% tot 15% van de gebruikers voorkomt. De bijwerking hangt niet af van de gebruikte dosis, hoe lang iemand het geneesmiddel gebruikt, of waarvoor het gebruikt wordt. In de algemene populatie komt het fenomeen van Raynaud voor bij ongeveer 5%. Het komt het vaakst voor bij jongeren tot ongeveer 30 jaar en iets vaker bij vrouwen en mensen die roken.
Bètablokkers vernauwen bloedvaatjes in vingers en tenen
Het fenomeen van Raynaud ontstaat door een kortdurende vernauwing van de kleine bloedvaten in de vingers en tenen. Hierdoor stopt de normale doorbloeding, waardoor de vingers of tenen wit en blauw verkleuren. Als de doorbloeding weer opgang komt, worden de vingers rood en kunnen gaan gloeien, tintelen of pijn doen. Bètablokkers kunnen de wijdte en de rek van deze kleine bloedvaten verstoren door verschillende eigenschappen. Alfareceptoren in de kleine vaten zorgen normaal gesproken voor vaatvernauwing, en bètareceptoren voor vaatverwijding. Door het blokkeren van bètareceptoren krijgt vaatvernauwing de overhand. Ook zorgen bètablokkers voor een afname van het de hoeveelheid bloed die het hart per minuut rondpompt, waardoor er minder bloed naar de vingers en tenen stroomt. Dit kan een reflex veroorzaken die de bloedvaatjes verder vernauwt.
Het ontstaan van Raynaud verschilt per bètablokker
Binnen de groep bètablokkers zijn er onderlinge verschillen die hun effect bepalen. Als eerste kunnen bètablokkers worden onderverdeeld in selectieve en niet-selectieve bètablokkers. Selectieve bètablokkers blokkeren vooral de bèta-1-receptoren, die in het hart voorkomen. Niet-selectieve bètablokkers blokkeren zowelbèta-1- als bèta-2-receptoren, die voorkomen in bloedvaten ende luchtwegen. Uit studies blijkt echter geen verschil in het ontstaan van het fenomeen van Raynaud tussen selectieve en niet-selectieve bètablokkers
Het fenomeen van Raynaud ontstaat minder vaak bij bètablokkers met vaatverwijdende eigenschappen
Sommige bètablokkers hebben niet alleen een blokkerende werking op bètareceptoren, maar kunnen deze receptoren ook gedeeltelijk activeren, zoals pindolol. Dit wordt ook wel intrinsieke sympathicomimetische activiteit (ISA) genoemd. Door deze gedeeltelijke activatie treedt er minder vaatvernauwing op. Bètablokkers met ISA hebben mogelijk een lager risico om het fenomeen van Raynaud te veroorzaken. Ook hebben sommige bètablokkers vaatverwijdende eigenschappen, zoals labetalol, dat ook alfa-2-receptoren kan blokkeren. Bij deze bètablokkers is het risico op het ontwikkelen van het fenomeen van Raynaudmogelijk ook lager.
Mogelijk minder Raynaud klachten bij bètablokker in combinatie met calciumantagonist
Uit onderzoek blijkt dat mensen met klachten van Raynaud die zowel een bètablokker als een calciumantagonist gebruiken, minder hevige klachten van koude handen ervaren dan wanneer alleen een bètablokker wordt gebruikt. Bovendien blijkt de doorbloeding van de vingers beter bij de combinatie van een bètablokker en een calciumkanaalblokker vergeleken met alleen een bètablokker.
Bron: Lareb.nl
Beeld: Stadia Raynaud | © Beeldmateriaal Slingeland Ziekenhuis
Dit artikel verscheen eerder in het Hartbrug Magazine
Geef een reactie