Gadgets in de cardiologie
De robotisering is ook binnen de (verzekerde) zorg terrein aan het winnen. Tot zo’n honderd jaar geleden waren infectieziekten ook in West-Europa verreweg de belangrijkste doodsoorzaak. De ‘ontdekking’ van hygiëne en van antibiotica hebben hierin grote veranderingen teweeggebracht. Nog maar zelden overlijden er gezonde mensen aan infectieziekten. Chronische welvaartsziekten zijn daarvoor in de plaats gekomen. Zowel betere medicatie als preventie heeft veel van deze chronische welvaartsziekten inmiddels tot zeer langdurige ziekteprocessen weten te transformeren, waardoor in Nederland inmiddels zowel mannen als vrouwen (bijna) de helft van hun leven met één of andere chronische ziekte kampen. Nou ja, ‘kampen’, het goede nieuws is dat ze er door toedoen van de medische wetenschap gelukkig maar in geringe mate last van hebben. Elke dag een pil of elke dag een injectie nemen is immers ook beter dan elke dag pijn of angst. Al deze levensverlengende therapieën hebben ertoe geleid dat er steeds meer mensen jarenlang kunnen rondlopen met ernstige tot zeer ernstige ziektebeelden, zoals bijvoorbeeld hartfalen.
Naast medicatie (en idealiter ook supplementen en leefstijl, maar daar hoor je weinig over, bij gebrek aan lobbyisten) zijn er ook fantastische technologische ontwikkelingen die hun intrede hebben gedaan in de geneeskunde en zo ook in de cardiologie. Zo werd in 1952 door Charles Hufnagel al de eerste kunsthartklep geplaatst.
Ook op andere terreinen binnen de cardiologie begonnen rond die tijd grote ontwikkelingen. In 1956 werd in Stockholm, door de chirurg Ake Senning, voor het eerst een pacemaker geïmplanteerd. In 1980 implanteerde de in Polen geboren Michel Mirowski in Amerika de eerste interne cardio-defibrillator: een soort pacemaker, maar vooral bedoeld om dodelijke hartritmestoornissen te ‘resetten.’ Rond 2001 volgde een pacemaker waarmee ‘cardiale resynchronisatie therapie’ (CRT) kon worden gegeven. Met andere woorden, een dyssynchroon samenknijpend hart kon weer gere-synchroniseerd worden. Navolgende studies toonden evident aan deze apparaten levens redden.
In de interventie cardiologie werd in 1963 door Dotter en zijn assistent Judkins voor het eerst een afgesloten bloedvat geopend, per ongeluk. Een jaar later herhaalden ze wat ze ‘by accident’ geleerd hadden. Meer dan tien jaar later, in 1977, verrichte Gruentzig de eerste ‘dotter’ (waar zou die benaming vandaan komen?)-procedure door gebruik te maken van een opblaasbare ballon. Bijna tien jaar later werd voor het eerst een stent in een bloedvat geplaatst, om het bloedvat na het opblazen van een ballon goed open te houden. Initieel was er een grote kans (tot wel 30%) op dichtstollen van de stent, maar door het gebruik van verschillende soorten bloedverdunnende medicatie en verbetering van de kwaliteit van de gebruikte stents is die kans inmiddels minder dan 1%.
Nadat de meest basale cardiale problemen (hartklepproblemen, geleidingsstoornissen en aderverkalking) hiermee getackeld waren heeft de technologie zich op in toenemende mate complexe casuïstiek moeten richten, zoals op hartfalen en hartritmestoornissen. En waar in de beginfase technologische ontwikkeling vooral vooruitgang was, lijken meer recente technologische ontwikkelingen helaas maar al te vaak tot enorme dilemma’s te leiden.
Als eerste voorbeeld zijn er bijvoorbeeld tegenwoordig allerlei implanteerbare ‘devices’, variërend van pacemakers tot technologische hoogstandjes ter grootte van een memory-stick en smartwatches, die continu het ritme van het hart monitoren. Deze devices leveren ons als cardiologen een ‘schat’ aan informatie, maar vaak weten we helemaal niet wat we ermee moeten. Zo is er bij de hartritmestoornis atriumfibrilleren bijvoorbeeld een indicatie voor het starten van een bloedverdunner. Het voordeel daarvan, namelijk het beschermen tegen beroertes door een stolseltje, woog in wetenschappelijke onderzoeken evident op tegen de nadelen van die bloedverdunners: zoals (hersen)bloedingen. Of de voordelen van het geven van een bloedverdunner bij mensen bij wie atriumfibrilleren nu per toeval wordt gevonden, opweegt tegen de nadelen, is niet bij voorbaat met ja te beantwoorden. Daar zouden nieuwe ‘trials’ voor moeten worden gedaan.
Zeer recent is er voor mensen met hartfalen een inwendige monitor ontwikkeld die de druk in de longvaten kan meten. Op die manier kan worden gemeten of plasmedicatie moet worden opgehoogd om een ziekenhuisopname met hartfalen te voorkomen. Dit apparaatje werd recent door Amerikaanse onderzoekers onderzocht. Zij implanteerden het apparaatje in alle onderzoekspatiënten, maar slechts bij de helft ervan werd het gebruikt om te meten. Zo werd bias door een mogelijk placebo-effect geminimaliseerd. De studie liet zien dat er in de interventiegroep 3 mensen meer overleden, maar er 40 minder ziekenhuisopnames waren voor hartfalen. Beide verschillen waren echter niet significant. Als gecorrigeerd werd voor een mogelijk effect van COVID-19 op de uitkomsten waren er 5 mensen meer die overleden in de interventiegroep (niet significant) maar waren er nu 52 (wel significant) minder ziekenhuisopnames.
Dit jaar volgde een Nederlandse studie (MONITOR-HF) waarbij werd gekeken naar de kwaliteit van leven. In deze studie kreeg de controlegroep geen apparaatje geïmplanteerd. Uitkomst: de interventiegroep had een significant hogere kwaliteit van leven. Een placebo-effect? De kosten: tienduizenden euro’s. Ik ben benieuwd hoever we gaan met dit soort peperdure technologie, in een land waar we te beroerd zijn om te ‘investeren’ in een suikertaks.
Remko Kuipers
Opzoek naar lotgenotencontact? Check ons forum of onze besloten FB-groep.
Dit artikel verscheen eerder in het HPNLmagazine.
Geef een reactie