De eeuwige discussies over Cholesterol – LDL – HDL – TG – en meer
In mijn dagelijks werk kom ik over weinig onderwerpen zoveel meningen tegen als over het cholesterol. Alleen over vaccinaties herinner ik me nóg vinniger discussies in de spreekkamer. Toch is er, en laat ik me daarbij vooral beperken tot cholesterol, in de praktijk best wel heel veel duidelijk over dit onderwerp, waardoor in veel gevallen het kind met badwater wordt weggegooid door mensen die ‘geen statines willen’ om allerlei redenen.
Na bijna 25 jaar verdieping in het onderwerp denk ik dat ik de meest voorkomende argumenten inmiddels wel gehoord heb – en wie nog iets extra wil inbrengen, stuur vooral een reactie.
Cholesterol-cholesterol: In de eerste plaats is er de mogelijke relatie tussen cholesterol in de voeding en cholesterol in je bloed, waarvoor sinds ongeveer 1950 al gesproken wordt en ongeveer sindsdien ook gewaarschuwd. In een notendop is de redenering dat als je meer cholesterol zou eten, de hoeveelheid ervan in het bloed ook wel zou stijgen (you are what you eat – je bent wat je eet). Helaas, of gelukkig, werkt ons lichaam niet zo simpel. Cholesterol komt namelijk niet alleen uit onze voeding (een minderheid zelfs), maar vooral uit onze lever – die het maakt. Door die twee processen op elkaar af te stemmen ‘reguleert’ ons lichaam de hoeveelheid cholesterol in ons bloed heel nauwkeurig, waardoor een hogere inname nauwelijks effect heeft op de hoeveelheid cholesterol in ons bloed. Dit regulatieproces is al sinds tenminste 1970 wetenschappelijk (en daarmee onder de meeste de artsen) bekend.
Vet – Cholesterol. In de tweede helft van de vorige eeuw werden een aantal grote studies gedaan waarin twee dingen werden aangetoond. In de eerste plaats werd aangetoond dat een hogere inname van vet resulteerde in een hoger cholesterol. In de tweede plaats werd gezien dat een hogere inname van vet resulteerde in een grotere kans op hart- en vaatziekten (HVZ), met name op aderverkalking (de onderliggende oorzaak van hart- en herseninfarcten). Door deze grote onderzoeken ontstond niet alleen de zogenaamde ‘dieet-hart’ hypothese: de gedachte dat vet uit de voeding een belangrijke oorzaak is van HVZ, maar ook de gedachte dat cholesterol hierbij ‘de boosdoener’ is.
In de navolgende jaren volgden allerlei studies, waarbij bijvoorbeeld de invloed van verschillende soorten vet werd bestudeerd. Zo bleken niet alle soorten vet ‘ongezond.’ Vooral ‘verzadigd vet’ was zowel geassocieerd met een hogere kans op HVZ als met een hoger cholesterol. Enkelvoudig onverzadigd vet, denk aan olijfolie, bleek juist een gunstig effect te hebben. Tenslotte zijn er nog de meervoudig onverzadigde vetten: aanvankelijk werden die over één kam geschoren, waardoor verschillende studies ‘gemixte’ resultaten opleverden. Pas toen men een duidelijker onderscheid ging maken tussen omega-6 vetten (vnl linolzuur: uit zonnebloemolie, arachide-olie, sla-olie, etc) en omega-3 vetten (uit lijnzaad, walnoten en vette vis) ontdekte men dat die twee meervoudig onverzadigde vetten eigenlijk tegengestelde effecten hebben: waarbij omega-3 vetten een duidelijk beschermend effect hebben en inmiddels zelfs als medicijn op de markt zijn, voor een lagere kans op HVZ. Inmiddels weten we bovendien dat elk van deze soorten vet op haar beurt weer uit vele verschillende ‘ondersoorten’ bestaat (de zogenaamde vetzuren).
In dezelfde periode waarin werd ontdekt dat vet kan (en moet) worden onderverdeeld in verzadigd, enkelvoudig en meervoudig verzadigd vet, werd ook ontdekt dat cholesterol geen eenheidsworst is. Zo ontdekte men dat het cholesterol dat wordt gemeten in het bloed in feite onderdeel is van ‘balletjes’ vet, die vastgeplakt aan een bepaald eiwit door het bloed stromen. Deze balletjes heten ook wel ‘lipoproteïnen’ (lipo = vet, proteïne = eiwit). In de praktijk zijn er hierbij balletjes die als het ware vanuit onze maag-darm-lever in het bloed naar andere organen stromen om daar cholesterol af te leveren én zijn er balletjes die juist vanaf onze organen terugstromen naar de lever, om daar cholesterol af te leveren. Omdat de gedachte was dat cholesterol ‘ongezond’ is, werden de balletjes (de lipoproteïnen) die uit de lever komen het ‘slechte’ (of LDL-cholesterol) genoemd en de balletjes die cholesterol naar de lever terugbrachten het ‘goede’ (of HDL-cholesterol) genoemd. Daarbij werd bovendien ontdekt dat die balletjes naast cholesterol ook een andere vorm van vet transporteerden: de triglyceriden (wat we allemaal kennen als bijvoorbeeld mayonaise).
Helaas bleek ook bovenstaande mechanisme ook iets te versimpeld. Cholesterol bestond niet uit enkel LDL- en HDL-deeltjes. Ook hier bleek, net als bij vet, dat ook LDL-cholesterol niet één deeltje betreft, maar dat er allerlei soorten en maten van zijn: hele grote en hele kleine LDL-deeltjes. En die grootte wordt bepaald door de hoeveelheden cholesterol en triglyceriden in elk ‘balletje.’ Hierbij geldt in principe: hoe meer triglyceride het balletje bevat, hoe groter het is. Of andersom, hoe kleiner het LDL-deeltje, des te groter de (relatieve) hoeveelheid cholesterol. En de wetenschap wijst uit dat vooral die kleine deeltjes voor HVZ zorgen. Hoe dat zit, en of er nóg weer verdere ontdekkingen zijn gedaan, dat zal vanwege de ruimte in een volgende column volgen. Spoileralert: ja, ik zal het de volgende column ook nog over geoxideerd-LDL, Lp(a) en iets uitgebreider over triglyceriden en HDL-hebben…
Tekst: Remko Kuipers
Foto: Remko Kuipers
Dit artikel verscheen eerder in het Hartbrug Magazine.
Geef een reactie