De omleiding van een harteuvel

 

Het Engelse woord ‘bypass’ is volkomen ingeburgerd in het Nederlandse taalgebruik. Bijna iedere volwassene kent wel iemand die een bypassoperatie heeft ondergaan na problemen met zijn of haar hart. Bijvoorbeeld na geruime tijd een hinderlijke pijn op de borst (angina pectoris) te hebben ervaren…

Een bypass is letterlijk een omleiding. Nauwgezetter betekent het: óm het probleem heen gaan, het euvel vermijden. Dat is ook precies wat er in werkelijkheid gebeurt: óp het lokaal gestremde bloedvat wordt een ander vat elders uit het lichaam ‘gemonteerd’. Het bypass-bloedvat is dikwijls een slagader uit de borstkas of een ader uit het been en vormt zo een alternatieve route voor de bloedstroom.

Pijn op de borst kan een symptoom zijn van een vernauwing of een verstopping in een bloedvat. Feitelijk is dat een levensbedreigende situatie die alleen kan worden afgewend door de gehinderde bloedstroom weer op gang te brengen. Dat kan soms ook met behulp van dotteren.

Bypass-ingrepen worden wereldwijd al zo’n 45 jaar toegepast. Er is veel ervaring mee en het effect ervan per patiënt is goed te voorzien. De Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) noemt het dan ook ‘een van de best gedocumenteerde chirurgische ingrepen’ die er zijn.

De bypassoperatie is inderdaad één van de zeer geslaagde resultaten van een lange wetenschappelijke zoektocht naar chirurgische methoden om haperingen of levensbedreigende stagnaties in de bloedvoorziening te herstellen. Dit mankement is dan ook niet langer een medisch-technisch probleem. Een tijdige ontdekking van een dichtslibbend vat is niet altijd een garantie voor ongehinderd verder leven maar kan heel veel gezondheidsproblemen voorkomen, volgens de NVVC zijn tien jaar na de operatie drie op de vijf mensen nog vrij van klachten na een bypass-ingreep.

Reeds in 1935 experimenteerde de Amerikaanse hartchirurg Claude Schaeffer Beck (1894-1971) met het herstel van de bloedcirculatie door een deel van de borstspier te verleggen naar het hart. Zijn Canadese collega Arthur Vineberg (1903-1988) takte begin jaren vijftig van de vorige eeuw een borstslagader af om via de hartspier de linkerhartkamer van bloed te blijven voorzien.

Nadat de Amerikaan Robert Goetz en de Rus Vasilii Kolesov belangrijke verfijningen hadden aanbracht in de eerdere baanbrekende omleidingstechnieken van hun vroegere collega’s, werd de eerste bypassoperatie ter wereld uitgevoerd op 9 mei 1967. In de Cleveland Clinic, door de Argentijn René Géronimo Favaloro (1923-2000).

Zijn bypassprincipe wordt vandaag de dag nog immer toegepast, ook wanneer meer dan één omleiding nodig is. Favalore’s techniek is de wetenschappelijke onomstreden standaardmethode geworden in deze succesvolle hartbehandeling. In Nederland worden sinds eind jaren zestig bypassoperaties uitgevoerd; de eerste bypass operatie is gedaan door prof. dr. Pierre Kuijpers in het Academisch Ziekenhuis van Nijmegen.

Bep van Os ging al 50 keer met ons mee op reis!

Bep van Os uit Almere-Haven, inmiddels 87 jaar oud, ging maar liefst vijftig keer mee met een reis van Hartpatiënten Nederland. Via HartbrugReizen leerde ze veel mensen kennen en bezocht ze nieuwe oorden.

‘Mijn vijftigste reis bracht me naar België, naar Oostende om precies te zijn’, vertelt Bep. ‘Een van de trips was Brugge. Onderweg in de bus zei chauffeur Wim me al: jij koopt niks! Houd je beurs in je zak. ’s Avonds heb ik toen meegedaan aan een potje Rummikub en ik won nog de prijs ook. Alsjeblieft, zei Wim en hij gaf me een klein pakje. Zat daar een vingerhoedje in van de stad Brugge. Ik spaar vingerhoedjes uit diverse landen. Maar met dat ene vingerhoedje was ik nog niet klaar. Er kwam een tweede en nog een derde. Op die laatste vingerhoed stond een toren met een heks op een bezemsteel! Ook van de medische begeleiders Toos en Piet kreeg ik cadeautjes. En als grote klap op de vuurpijl kreeg ik de reis gratis! Maar die heb ik over laten schrijven naar de eerstvolgende reis naar het Wienerwald, want dan ga ik weer mee.’

In 2000 overleed de man van Bep. Een jaar later wilde ze toch graag weer eens op vakantie. ‘Ik was toen al acht jaar niet meer op vakantie geweest’, herinnert Bep zich. ‘In de Hartbrug zag ik een reis naar Spanje. Ik heb de stoute schoenen aangetrokken en het is me heel goed bevallen.’

Sindsdien is Bep minstens twee keer per jaar meegeweest, soms zelfs vijf keer per jaar. ‘Ik heb heel veel foto’s van al die vakanties. De kinderen zeggen tegen me: zolang je gezond bent, moet je het volhouden. Ze zijn helemaal niet jaloers.  Nou, mijn jongste dochter grapte wel eens: denk je om mijn erfenis? Ik antwoordde haar dat ik daar elke dag aan dacht. Als ik mijn portemonnee open doe, denk ik aan jou, zei ik tegen haar.’

‘Ik kan heel veel verhalen vertellen. En steeds weer komt terug: we hebben zo gelachen! In Italië hebben we eens een concert meegemaakt van André Rieu. Dat was hartstikke leuk. We kwamen pas om vijf uur ’s nachts terug in ons hotel. André verwelkomde de mensen in het Italiaans, Spaans, Duits, Frans en in het Nederlands. Toen ging er een hoeraatje van ons op. Hij was echt blij dat er Nederlanders zaten.’

‘Ook een mooie ervaring was een reis door Friesland, waar we de Elfstedentocht gevaren hebben. In Hindelopen ging ik het schaatsmuseum binnen. Toen ik wilde betalen zei een meneer tegen mij: u hoeft niets te betalen, u bent de 1000ste bezoeker! De Friese omroep was er en de krant, ’s avonds was ik op tv en in de krant stond een foto van mij. Ik kreeg een boek over de Elfstedentocht en mocht koffie drinken en suikerbrood eten met de hoge heren!’

‘Ik reis zo graag mee met onze chauffeur Wim, want hoe vaak ik ook dezelfde plaatsen bezoek, Wim weet steeds weer iets nieuws te vinden. Mijn leukste reis? Moeilijk te zeggen. Het is allemaal hartstikke gezellig.  In Italië kom ik graag, daar leggen mensen je in de watten. In Zwitserland lieten ze me eens op een heuse waldhoorn blazen. Er kwam niet meer dan een piepje uit! Maar het gezelschap van medereizigers riep Hiep Hiep Hoera en klapte in de handen. Hartstikke leuk!

Ik zeg altijd tegen de mensen als we afscheid nemen aan het eind van de reis: ik hoop dat jullie nog eens mee gaan. En ik adviseer hen: schrijf op waar je graag heen wil. Wie weet wordt je wens ingewilligd!’

Ook met ons mee? Kijk op HartbrugReizen.nl of bel tijdens kantooruren met 0475 – 31 72 72.

Ziekenkost

Wie ooit, zoals ik, het ongeluk heeft gehad enige tijd in een ziekenhuis door te moeten brengen, is al snel uitgekeken op het voedsel dat hem of haar daar wordt voorgezet. Misschien dat niet iedereen er zo goed op let wat er op zijn bord ligt, maar ik heb dus het ongeluk bij het ongeluk dat ik mijn kritische inslag niet kan uitschakelen, hoe ongelukkig ik me ook voel. Wie mij kent, weet dat ik zoiets nooit op me laat drukken zonder te proberen er iets aan te doen. Nog op mijn ziekbed schreef ik al felle kritiek op het eten, daarin gesterkt door het verzorgende personeel dat het helemaal met me eens was. De andere patiënten waren daar verdeeld over en sommigen waren zelfs dankbaar voor de prak die ze voorgeschoteld kregen. Het zal bij hen thuis niet veel beter zijn geweest – of hun hoofd stond niet naar kritiek.

Zodra ik weer enigszins op mijn benen stond, heb ik uitvoerig onderzoek gedaan naar de oorzaak van die falende gastronomie. Begrijpelijk is dat ze menen te moeten proberen niet te veel kosten te maken. Vroeger stonden ze zelf te koken in de gigantische keukens, nu wordt het leeuwendeel ingekocht bij kookfabrieken, die volgens een onwrikbaar schema, eens per kwartaal vastgesteld, plastic bakken met voorgekookt, koud eten aanvoeren. Merkwaardig genoeg leidde dat niet tot een vermindering van het aantal aanwezige koks en kokshulpen.

De kwaliteit van het aangevoerde was matig, maar niet zo walgelijk slecht als het werd opgediend. Dat lag aan de zgn. regeneratie, het opwarmen, een proces dat uren duurt in de verrijdbare ovens die naar de afdelingen worden gereden. Pasta wordt zompig, rijst droogt uit, groente wordt te gaar en baksels worden taai.

Er was een ziekenhuis waar ze het anders aanpakten: het Catharina ziekenhuis in Eindhoven. Daar kocht de kok goed, vers voedsel in, bereidde dat naar de regels der kunst, maar wel ruwweg het dubbele van wat nodig was. Het overschot werd verkocht aan derden, verzorgingstehuizen en zelfs Horeca, want het was van uitmuntende kwaliteit. Zo maakten ze zelfs een bescheiden winst. Tot er een nieuwe directie in het ziekenhuis kwam. Omdat de financiering weliswaar positief was, maar voor de ambtelijk ingestelde directie te onoverzichtelijk en onbegrijpelijk, werd deze inspirerende en geïnspireerde kok aan de kant gezet en werd voortaan het eten uit de fabriek aangevoerd. Zo kon de directie tenminste op ouderwetse manier kosten en baten berekenen. Dat daarbij de patiënten het kind van de rekening werden – om nog maar te zwijgen van de ontslagen kok – telde niet mee.

Het ziekenhuis waar ik zelf in lag had op een gegeven moment als motto: ‘wie goed eet wordt snel weer beter…’ Dat bleek daar een loze leus: alles goed en wel, maar het moet wel simpel blijven. Liever slecht eten dan avontuurlijke koks, zelfs al leveren die per slot van rekening nog geld op ook, naast zich beter voelende patiënten, wat ook prijzenswaardig is.

Ik heb de hoop allang opgegeven. Liever niet naar het ziekenhuis, toch?

Column door: Johannes van Dam †

ZORG UIT LIEFDE & VRIENDSCHAP

 

ROERMOND/BUNNIK – Anne-Lize zorgt voor haar 86-jarige demente moeder, die bovenop alle ellende ook nog kampt met hartklachten. ‘Het is alleen al een karwei om te zorgen dat zij op tijd haar medicatie krijgt’, verzucht Anne, die heel veel tijd besteedt aan haar moeder en dagelijks thuishulp geeft, totdat er een plekje vrijkomt in een verzorgingshuis. Ze wil haar moeder niet kwijt, maar zó kan het ook niet veel langer meer. ‘Mama is zo vergeetachtig en ze wordt steeds verwarder.’ Maar het zal wennen zijn zonder haar, weet Anne-Lize.

 

Frits, met een drukke baan als juridisch medewerker bij een petrochemisch bedrijf, probeert zo goed en zo kwaad als het gaat, zijn oude vader thuis te helpen. ‘Mijn moeder is in 2003 overleden. Vader is sindsdien alleen en heeft vaatproblemen, waardoor hij ook heel moeilijk loopt. Zichzelf echt goed verzorgen kan hij niet. Mijn vrouw helpt hem zoveel mogelijk en ik spring als het maar even kan bij.’ Frits geeft toe dat het best moeilijk is om de zorg te combineren met zijn werk.

 

Dolores helpt haar gehandicapte zusje, beurtelings met andere leden uit het gezin van drie broers en vier zusjes. Jasmin heeft het syndroom van Down en een -bij patiënten met dit syndroom veelvoorkomende- hartafwijking, waaraan Jasmin uiteindelijk geopereerd moet worden.

 

Dolores, Frits en Anne-Lize zijn drie van de ruim drieënhalf miljoen mantelzorgers die ons land rijk is. Daar hebben ze alle drie eigenlijk nooit bij stil gestaan. ‘Wíj mantelzorgers?’, zegt Anne-Lize, ‘Ik had geen idee dat ons werk ook nog een naam had…’

 

Ze deden gewoon wat ze moesten doen: het helpen van degene die hen na staat, van wie zij houden, om wie ze geven. Alle drie hebben ze bovendien gemeen dat zij zijn betrokken bij de hulp aan mensen met hartklachten. Gezinsleden, familie, vrienden, ook kennissen en buren, die het meestal vanzelfsprekend vinden dat zij hun dementerende moeder, hun moeilijk ter been zijnde vader, het zusje dat volledig verzorgd moet worden, een vriend of een naaste zieke buur, bijstaan.

 

Mantelzorg is als volgt te definiëren: het is onbetaalde intensieve en langdurige zorg voor een persoon, vanwege een persoonlijke relatie met die persoon. Velen van u, donateurs van Hartpatiënten Nederland, hebben in de loop van de tijd aangegeven in meer of mindere mate belangeloze thuishulp van naasten te krijgen. Daarom plaatsen we De Mantelzorger in dit Hartbrug-Magazine op de voorgrond.

 

Ruim een miljoen mantelzorgers zorgt meer dan een volle werkdag (van acht uur) per week en langer dan drie maanden voor een ander. Volgens de landelijke mantelzorgvereniging Mezzo, in Bunnik, dichten mantelzorgers met al hun inspanningen en werkkracht zeker 60 procent van de gaten in de zorg die door de bezuinigingswoede van het huidige, demissionaire kabinet zijn gevallen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat honderdduizenden van deze verzorgenden zich zwaarbelast of zelfs overbelast voelt. Want, uit een meldactie van Mezzo blijkt dat ruim 80 procent van de mantelzorgers ook huishoudelijke en/of zorgtaken uitvoert in het verpleeg- of verzorgingshuis van hun naaste. Ruim 40 procent doet dit zelfs op dagelijkse basis.

 

Hoewel het verreweg de meesten niet om geld te doen is, heerst er volgens Mezzo wel boosheid en ergernis over het mogelijk verdwijnen van het ‘mantelzorgcompliment’ van 200 euro dat eens per jaar door de overheid wordt gegeven als bedankje namens de samenleving voor al het werk dat belangeloos wordt verzet. Werk dat de schatkist vele miljoenen – en misschien wel enkele miljarden – euro’s scheelt. Maar ook dát gebaar dreigt nu te verdwijnen in de maalmolen van de bezuinigingen.

 

In het dagblad Trouw verklaarde een mevrouw uit Drachten, die al 22 jaar voor haar man zorgt, die bijna volledig afhankelijk van haar werd na een hersenbloeding: ‘Het gaat me heus niet om het geld. Maar ik ben de erkenning en waardering die ik voel kwijt, als het mantelzorgcomplimentje dat ik vijf jaar kreeg, verdwijnt.’

 

‘Het is niet reëel te denken dat nog meer inzet van mantelzorgers in de ouderenzorg mogelijk is’, verklaarde Roos Verheggen, waarnemend directeur van Mezzo, in de media. Mantelzorgers zijn bang dat zij verdere bezuinigingen in de gezondheidszorg ook op moeten vangen. Meer dan de helft van de mantelzorgers in Nederland heeft meer stress sinds de bezuinigingen zijn doorgevoerd.

 

[ Boosheid over verdwijnen van Mantelzorgcompliment ]

 

[ Ik verlies de waardering en erkenning door alle bezuinigingen… ]

Vaatpioniers!

 

Stamceltransplantatie is gebruikt voor het geschikt maken van een nieuwe ader ten behoeve van een tienjarig Zweeds meisje. Het kind leed aan de ernstige maar relatief weinig voorkomende auto-immuunziekte ‘ITP’; dat is de afkorting van de moeilijk uit te spreken ziektenaam ‘idiopathische trombocytopenische purpura’. Een aandoening waarbij de patiënt antistoffen aanmaakt die zich hechten aan het oppervlak van de eigen bloedplaatjes, die daarna versneld worden afgebroken in de milt en de lever.

 

Een bedreigend tekort aan bloedplaatjes dus. Immers, omdat bloedplaatjes betrokken zijn bij de bloedstolling, is er bij een tekort een verhoogde kans op bloedingen. Onlangs kreeg dit meisje haar nieuwe ader met succes geïmplanteerd. Dit vanwege een eveneens extreem hoge bloeddruk in de poortader, de grote ader die bloed van de darm naar de lever voert. Met de donorader werd een nieuwe verbinding gevormd tussen darm en lever.

 

Het negen centimeter lange donorbloedvat was met haar eigen stamcellen bewerkt, zodat het ook beter door het lichaam zou worden geaccepteerd.

 

Een staaltje wetenschappelijk vakmanschap onder leiding van chirurg professor Michael Olausson van de Universiteit van Göteborg. Een bijzondere prestatie, omdat de ader van een overleden donor zodanig was gereinigd en ontdaan van levende cellen, totdat alleen het ‘eiwit-skelet’ overbleef. Hierop werd op het adergeraamte een nieuw laagje gladde spier- en endotheelcellen van het patiëntje aangebracht, als nieuwe bekleding. Na twee weken was het geproduceerde weefsel klaar om te worden ingebracht. ‘Het patiëntje verkeert in goede gezondheid, haar vooruitzichten zijn heel goed’, sprak Olausson opgewekt.

 

Een vinding die volgens hem wellicht straks ook in de hartgeneeskunde te gebruiken is. Want, hoewel geen ziekte van het hart of de aangesloten vaten, bracht deze bijzondere ingreep ons in herinnering terug naar ‘s werelds eerste grote vaatoperatie, in augustus 1933. In de jaren ervoor had de Amerikaanse chirurg Robert Gross uit Boston samen met kinderarts John Hubbard een methode uitgedacht en uitgewerkt om bij kinderen een aangeboren open verbinding tussen de longslagader en de aorta, de grote lichaamsslagader, te dichten door middel van dichtbinden of dichtbranden. Beiden hadden daarvoor de hulp ingeroepen van pionier Eliot Cutler, die baanbrekend werk had verricht in de hartchirurgie.

 

Eind augustus ‘33 was de methode klaar voor experimentele toepassing en diende zich een zevenjarig patiëntje aan met deze aandoening, een ‘patent ductus arterioses’. De open verbinding werd met succes gedicht door deze dicht te binden. Kort daarna mocht het kind naar huis. Een tweede operatie bij een veertienjarig patiëntje mislukte. Uiteindelijk zou Gross, samen met chirurg Charles Hufnagel, nog vóór de Tweede Wereldoorlog, ook andere precaire vaatafwijkingen, zoals aorta-vernauwingen, corrigeren.

 

In Nederland verrichtte S. Kropveld in 1941 de eerste grote vaatoperatie bij een kind met de persisterende open ductus van Botalli, een vat in het hart tussen longslagader en aorta. Dit is bij de foetus aanwezig voor de circulatie naar de longen. Kort na de geboorte zou het moeten sluiten, hetgeen niet altijd gebeurt.

Onverwachte reanimatie maakt diepe indruk

 

Drie april: een op het eerste gezicht normale dag verandert het leven van de jonge Kim Roest voorgoed. De zestienjarige, eerstejaars verpleegkunde studente uit Eindhoven   is van school op weg naar huis tot een huilend meisje haar aanhoudt. Kim gaat direct tot actie over, want op het fietspad ligt het levensloze lichaam van een volwassen vrouw.

 

Het meisje vroeg of ik kon reanimeren.  Mijn scooter heb ik aan de kant gegooid en ik ben direct begonnen. Ik dacht niet aan het feit dat ik de dag ervoor mijn eerste reanimatieles achter de rug had. De mevrouw lag er al een tijd en ik wist dat het nu moest gebeuren. Het reanimeren ging vanzelf,’ vertelt Kim. Kim hoort dat de mevrouw hartklachten heeft en de oma is van het geëmotioneerde meisje. Ondanks het feit dat er familieleden om de mevrouw heen staan, is er niemand in staat om haar te reanimeren. Kim bevindt zich op het juiste moment op de juiste plaats.

 

Het moment zelf herinnert Kim zich bij vlagen: ‘In de verte hoorde ik mensen gillen dat de ambulance onderweg was. Eenmaal gearriveerd moest ik doorgaan met reanimeren tot de politie aankwam. Zij namen het toen over.’ Vanaf dat moment beginnen er moeilijke dagen voor de verpleegkundige in opleiding: ‘Nadat het slachtoffer per ambulance is afgevoerd heb ik een glaasje water van het meisje gekregen. Ik trilde. Duizenden gedachten raasden door mijn hoofd, onder andere of ik het goed had gedaan.’

 

Terwijl de familie en de toegestroomde hulpverleners langzaam uiteengaan blijft Kim verloren achter. Zij, diegene die zojuist wellicht iemands leven heeft gered, is aan haar lot overgelaten: ‘Nu was ik overstuur. Ik heb naar huis gebeld, maar niemand nam op. Op de automatische piloot ben ik naar huis gereden en heb vervolgens anderhalf uur gehuild. Mijn vader heeft mij uiteindelijk via de telefoon eerst moeten kalmeren voordat hij mij kon verstaan.’

 

Kims ouders bieden een luisterend oor, maar veel meer kunnen zij voor hun geschrokken dochter niet betekenen. Net zoals haar school en stage: ‘Op school en stage vond iedereen het supergoed van mij. Ik heb er lang met mijn ouders over gepraat. ’s Avonds heeft mijn vader de plaatselijke politie gebeld. Zij mochten alleen vertellen dat de mevrouw het heeft overleefd. De politie heeft haar verontschuldigingen aangeboden en aangegeven dat het nooit had mogen gebeuren dat ik zo ben achtergelaten. De dienstdoende agent heeft later ook zijn excuses gemaakt.’

 

Slapeloosheid, piekeren en het voorval in gedachten constant herhalen: het zijn maar enkele voorbeelden van de indruk die het op Kim heeft achtergelaten. Voor haar eigen gemoedstoestand en om naar de vrouw te informeren gaat Kim na enige tijd bij de familie van de gereanimeerde mevrouw langs: ‘Zij vertelden mij dat het naar omstandigheden goed gaat. Later hoorde ik dat de overlevingskans van de mevrouw, toen ze op de IC lag, maar tien procent bleek te zijn.  Van haar heb ik uiteindelijk een kaartje gehad. Dat vond ik fijn, want in eerste instantie hoorde ik maar niks.’

 

Inmiddels gaat het een stuk beter met Kim, maar dat het voorval een diepe impact heeft achtergelaten op haar leven is zeker. ‘De politie had beter moeten handelen nadat iedereen weg was, want zij hadden zelf ook gezien dat ik minderjarig was.

 

Ik zou graag zien dat er een informatiepunt komt voor hulpverleners. Vanuit medisch perspectief begrijp ik dat er voorzichtig moet worden omgegaan met gegevens van patiënten, maar als hulpverlener wil je graag weten of iemand het gered heeft of niet. Vooral als jij degene bent die heeft gereanimeerd.’

 

 

 

door: Mersiha Ćuk, fotografie: Daniëlle Brouns

Huisarts vindt zorg belangrijker dan geld

 

TILBURG – Huisartsen vinden het geven van goede zorg belangrijker dan de financiële beloning. Voor patiënten is dit een geruststellende wetenschap: de dokter kijkt eerst naar de patiënt en dan pas naar wat hij eraan verdient!

 

Dat blijkt uit een NIVEL-onderzoek door Christel van Dijk. NIVEL staat voor Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg. Van Dijk promoveerde op woensdag 20 juni aan de Universiteit van Tilburg op het effect van veranderingen in het honoreringssysteem voor huisartsen sinds 2006. Toen werd het nieuwe verzekeringssysteem ingevoerd. Voor die tijd had men particulier verzekerden en ziekenfonds verzekerden. In 2006 veranderde dit en kreeg iedereen een basisverzekering. Daarbij werd het verschil tussen particulier-  en ziekenfondsverzekerden afgeschaft.

Dat betekende ook voor de huisarts een verandering in de honorering, legt Christel uit. ‘Theoretisch gingen we er vanuit dat huisartsen gevoelig zouden zijn voor wijzigingen in de financiële prikkels. Dat bleek nauwelijks het geval. Het gedrag van de huisarts lijkt – anders gezegd- niet in de eerste plaats bepaald door zijn of haar inkomen, maar door de moraal dat zij ‘het goede willen doen’ voor de patiënt. Deze professionele moraal lijkt de overhand te hebben bij de keuzes die Nederlandse huisartsen maken.’ Vóór 2006 gold voor ziekenfondspatiënten een inschrijvingstarief, en voor particulier verzekerden een betaling per verrichting.

Vanaf 2006 kwam er een gecombineerd systeem met inschrijftarief en betalingen per contact voor iedereen, waarbij de bedragen wel verlaagd werden. ‘Deze verandering in honorering heeft niet geleid tot grote verschillen in het aantal contacten, de toegankelijkheid, de lengte van de contacten en het volgen van de richtlijnen vanuit de beroepsorganisatie’, aldus Van Dijk.  ‘Mensen geven aan dat ze arts of huisarts willen worden omdat ze mensen willen helpen’, verklaart de onderzoekster dit gegeven. ‘Dat maakt de moraal van ‘het goede willen doen’ juist zo belangrijk. En blijkbaar dus belangrijker dan de verschillen in honorering die sinds 2006 ontstonden.’

 

Het onderzoek is ook belangrijk voor beleidsmakers, benadrukt Van Dijk. ‘Sterke financiële prikkels zoals betalingen per contact of voor kwaliteit kunnen uiteindelijk de motivatie van huisartsen, om het goede te doen, ondermijnen. Dat kan nooit de bedoeling zijn. Daarom is het belangrijk dat beleidsmakers hiermee rekening houden bij het ontwerpen van nieuwe honoreringssystemen voor huisartsen.’

 

Christel van Dijk (28) studeerde gezondheidswetenschappen aan de VU in Amsterdam. Zij putte voor haar onderzoek uit de gegevens van de elektronische patiëntendossiers van ongeveer honderd huisartsen. Het onderzoek begint met een meting in 2002, dus over de jaren voordat het nieuwe systeem werd ingevoerd, tot en met 2008, dus de eerste jaren na invoering van het systeem.

 

 

door: Henri Haenen, fotografie: NIVEL

Hartpatiënt bedwingt Alpe d’Huez

 

Twee keer bedwong hij in juni met de fiets de Alpe d’Huez. En hij haalde daarmee bijna 5.000 euro op voor het Koningin Wilhelmina Fonds. Hartpatiënt Stefan Teunis uit Oldenzaal liet zich ondanks tegenslag en verdriet niet uit het veld slaan.

 

Teunis was een van de velen die de berg beklommen. Hij deed zodoende mee aan het gevecht voor de overwinning op kanker. Zo’n 8000 mensen beklommen op woensdag 6 en donderdag 7 juni de majestueuze berg in het Franse Alpenland.

 

Deze massale sponsoractie Alpe d’HuZes 2012 heeft rond de 30 miljoen euro opgebracht. Hiermee is de opbrengst van 2011, bijna 21 miljoen euro met 4300 deelnemers, ruimschoots overtroffen.

 

‘In november besloot ik mee te doen aan de beklimming’, vertelt Stefan. ‘Tijd zat om je voor te bereiden, zou je zeggen. Toch heb ik maar twee maanden kunnen trainen. Mede daardoor was de beklimming een grote opgave voor mij.’

 

‘Alpe d’Huzes is opgezet met als doel de onmacht die door kanker ontstaat om te zetten in kracht. Ik besloot om mee te doen, want mijn moeder lijdt aan kanker, en ook in mijn zakelijke omgeving hebben mensen deze ziekte.’

 

Het was geen eenvoudig besluit dat hij in november nam. Een half jaar eerder, in april 2011, onderging Stefan wegens een aangeboren hartafwijking een hartoperatie. Daarbij werd een hartklep vervangen en een stent geplaatst in zijn longslagader. ‘Ik heb de afgelopen dertig jaar maar één long kunnen gebruiken. De stent was een oplossing, waardoor ik beide longen weer volledig zou kunnen benutten. Maar de stent werd niet goed geplaatst of is verschoven. Daardoor is de vernauwing in de longslagader weer terug. Met als gevolg dat ik 80 procent van een van de longen niet kan gebruiken. Dat betekende tijdens de beklimming dat de spieren onvoldoende zuurstof kregen en snel verzuurd raakten. Dat was een tegenslag, ik had gerekend op meer lucht tijdens de klim.’ De berg telt 21 haarspeldbochten. De klim tussen die bochten is het zwaarst. Maar het zware ademhalen was niet de enige tegenslag voor Stefan.

 

Stefan heeft slechts twee maanden kunnen trainen. Hij had een langere trainingsduur voorgenomen. Maar het noodlot achtervolgde hem. In januari kon Stefan niet trainen wegens een ontsteking in zijn lies. Begin februari kreeg zijn vader te horen dat hij longkanker had. Enkele weken later, op 29 februari, overleed zijn vader na een kort ziekbed. ‘Vervolgens moest ik mijn moeder ontlasten met de administratieve rompslomp. Bij mijn moeder werd vorig jaar borstkanker geconstateerd. Dat was ook de reden om mee te doen met de klim. Toen ik dat besluit nam, wist ik natuurlijk niet van de ziekte van mijn vader. Het verwerken van zijn overlijden bleek een zware emotionele belasting te zijn tijdens de fietstocht op de Alpe d’Huez. Tijdens de tocht naar boven had ik als gevolg daarvan hele zware momenten!’

 

‘Ik had me voorgenomen de Alpe d’Huez zes keer te beklimmen. Op zondag 3 juni ben ik de berg op gefietst om te oefenen. Alles ging prima, ik had een cadans van 60, een hartslag van 161. Maar de klim ging niet met twee vingers in de neus. En dus besloot ik mijn doel naar beneden bij te stellen, de berg geen zes, maar drie keer te beklimmen.’

 

‘Op donderdag 7 juni was de grote dag. Om 6.45 uur sprong ik op mijn fiets voor mijn Alpe d’Huzes. Halverwege begaf de batterij van mijn fietscomputer het. Daardoor wist ik niet meer hoe snel ik fietste en wat mijn cadans is. Vervelend want daar had ik op getraind. Gelukkig werkte de hartslagmeter nog. Niet lullen, Teunis, dacht ik bij mezelf, beenstukken omlaag, jasje uit en knallen maar. Ik mikte op drie beklimmingen. Eerst twee achter elkaar, dan uitrusten en ’s middags de derde.’

 

‘De bochten bleken zwaarder dan tijdens het oefentochtje de zondag ervoor. Ik ben gestopt om te checken of mijn remmen soms vastliepen want ik kwam steeds langzamer vooruit. Vlakbij de top stonden mijn vriendin Arnelien, mijn vrienden Mark, Anja en Lotte me op te wachten voor een figuurlijk steuntje in de rug. Ik haalde de top in twee uur. Na de afdaling even stoppen voor wat eten en tien minuten later trapte ik alweer op de pedalen voor de tweede beklimming.’

 

‘Na de derde bocht kwam ik achter een groep langzame fietsers te zitten. Ik werd gedwongen daar achter te blijven hangen. Dat kostte me veel energie, en dus stopte ik even. Dat bleek een foute beslissing, want de vermoeidheid sloeg me vol in de benen! Ik had veel last van de zon, het was meer dan 30 oC. Vanaf bocht dertien was mijn lichaam er helemaal doorheen. Mijn hartslag wilde maar niet dalen, ook al stopte ik onderweg. Voor mij als hartpatiënt geen goed teken. Ik werd licht in mijn hoofd en mijn benen waren als gelei. Doorzetten, dacht ik, maar het werd een drama. Ik besloot van de derde klim af te zien. Ik wilde mezelf niet de vernieling in fietsen. Ik was lichamelijk gesloopt, had geen energie meer. Bovendien speelde het verlies van mijn vader steeds door mijn hoofd. Ik zette alles op alles om althans de tweede klim tot een goed einde te brengen. Na een behulpzaam duwtje in de rug ging het de laatste kilometers wat beter. Gelukkig stonden mensen me langs de kant aan te moedigen om door te gaan. Dat gaf mijn benen vleugels! Ik genoot van de zegetocht over de finish. Na twee uur en twintig minuten fietsen stapte ik geëmotioneerd af, nam het applaus in ontvangst en bleef zitten met een dubbel gevoel. Ik was teleurgesteld dat ik geen drie klimmen heb gemaakt, maar tegelijkertijd trots dat ik de berg twee maal bedwongen had. De rest van de dag heb ik aan de kant gestaan om de anderen aan te moedigen. Want ik weet hoe belangrijk dat is. En ’s avonds hebben we na weken zonder patat of junkfood een heerlijk hamburgermenu besteld met een dubbele portie friet. Beviel prima!’

 

Eind juni werd Stefan opnieuw geopereerd aan zijn longslagader. Er werd een nieuwe stent ingebracht om de vernauwing op te heffen. Zodat Stefan bij een volgend fietsavontuur meer lucht heeft!

 

 

door: Henri Haenen, fotografie aangeleverd door: Stefan Teunis

 

Medicinaal

Het begon allemaal best wel vrolijk. Met het woord ‘snevel’, dat in het dialect van mijn woonplaats Tilburg, al sinds mensenheugenis gebruikt wordt voor ‘jenever’. Ik las het in een oude cartoon waarop een nog ouder heerschap zijn gezondheidstoestand als volgt samenvat: ‘Vroeger zag ik blauw van de snevel, tegenwoordig van de medicijnen.’ Een cynische maar toch ook wel vrolijke manier om te zeggen dat je er in de loop der jaren niet echt op vooruit bent gegaan. Ik sloeg er enige dialectwoordenboeken op na en merkte hoezeer ‘snevel’ ooit ingeburgerd was: snevelneus voor een dronkelap, dronkemanstaal wordt sneveltaal, en een snevelboer in plaats van een slijter. Stoere uitdrukkingen als ‘Ik heb liever slechte snevel dan goed werk’. En omdat Tilburg ook een zeer katholieke stad was, werd jenever ‘gedoopt’, verdund met water. Je kon er ook naar snevel stinken als een frater naar de snuiftabak.

 

Maar woordenboeken vertellen nooit het hele verhaal. De andere helft las ik in een studie over het volksleven in het Tilburg van voor de oorlog. Dan zijn er plotseling andere woorden. ‘Halfafschaffers’ streefden ernaar om ten minste in de fabriek geen alcohol te drinken. Kroegen zonder vergunning hadden in achterkamertjes een ‘foezelmand’, waarin de kruiken verstopt werden. Het omzeilen van ons rookverbod verbleekt bij de vindingrijkheid van het clandestiene snevelcircuit. Illegaal gestookte jenever werd gesmokkeld in varkensblazen. Dan valt ook het woord ‘methylalcohol’, een chemisch bijproduct als de jenever onzorgvuldig gestookt werd. Tegenwoordig heet het methanol. Als je geluk had met je foezel, werd je er alleen maar blind van.

 

En toch begreep ik die snevelneuzen van vroeger beter dan de comazuipers van nu. Twaalfurige werkdag, zesdaagse werkweek, beroerd loon, grote katholieke gezinnen. Dan snap ik de vermoeide ‘proever’, die bij wijze van toost tegen zijn borrel zegt: ‘Kom aan m’n hart, want je ruikt naar snevel’. En zelfs de ‘pierenverneuker’, het eerste borreltje van de dag, ingenomen op nuchtere maag. Als een soort medicijn tegen dat chronisch ongemak dat ‘werkelijkheid’ heet.

Column door: Ed Schilders

De zieke tronie van de  Geneesmiddelenindustrie

Iedereen op aarde krijgt, onontkoombaar, vroeg of laat met ziekte te maken. Van een futiel gezondheidsprobleem tot een chronische of levensbedreigende aandoening.

Goed dat er geneesmiddelen en medische hulpmiddelen zijn, veelal ontwikkeld door wetenschappers en in productie genomen door de industrie. Goed dus ook dat er geneesmiddelenfabrikanten zijn; ontelbare miljoenen mensen hebben hun leven te danken aan de heilzame werking van medicijnen.

Wat dat betreft hebben geneesmiddelenonderzoekers- en producenten een gouden toekomst die in principe nooit hoeft te eindigen zolang de mensheid bestaat… en er ziekten zijn.

Bij geneesmiddelenconcerns werken, zonder twijfel, mensen gedreven door idealisme die de wil hebben medemensen te genezen dan wel een leefbaar bestaan te bieden – ’kwaliteit van leven’ heet dat tegenwoordig.

Maar naast de ideële kant heeft een omvangrijk deel van de medicijnindustrie een ziekelijk gezicht. Een ernstig verziekt profiel, waaraan een psychiater veel zou kunnen aflezen. Een tronie, die soms zelfs criminele trekken vertoont.

Achter dat bedenkelijke masker gaat een betrekkelijk kleine groep louche figuren schuil die weinig op heeft met menslievendheid, idealisme en levensredding. Die groep, op het pluche van de pillenconcerns, heeft maar één doel: zelfverrijking en macht, door list en bedrog. Gewetenloos brengen ze allerhande geneesmiddelen in omloop die schadelijk uitwerken op degenen die ze gebruiken. Erger zijn ze dan de grootste kwakzalver, die slechts enkelingen belazert met valse hoop.

Farmaceutische giganten als GlaxoSmithKline (GSK) en Pfizer hebben recent  met miljarden euro’s vervolging door de Amerikaanse justitie afgekocht. Zij stonden op het punt zich te moeten verantwoorden voor uiterst agressieve verkoopmethoden, waarbij onder meer jongeren werden blootgesteld aan verzwegen neveneffecten en pijnpatiënten inferieure pijnstillers kregen.

Het Britse GSK betaalde 2,4 miljard euro wegens het doelbewust geheimhouden van ernstige bijwerkingen en het agressief aanprijzen van schadelijke antidepressiva. Dat was niet de eerste keer! Pfizer ontliep door het betalen van 2,3 miljard euro een zware aanklacht voor oplichting van weerloze patiënten.

Omdat deze concerns schathemelrijk zijn, ontspringen ze telkens de dans. Die mogelijkheid zou juridisch geblokkeerd moeten worden.

De zieke geest van de farmaceutische industrie dient snel genezen te worden. Want, zónder medicijnen kan de wereldbevolking helaas niet….

Column door: Jan van Overveld