Defibrillator
Een Automatische Externe Defibrillator (AED) geeft een zware elektrische schok af in een poging het hartritme te herstellen. Het draagbare apparaat wordt ingezet bij reanimaties. Een reanimatie is nodig als een hart schijnbaar, of helemaal, stilstaat. Soms beweegt het nog wel, maar chaotisch. Dat noemen we ventrikelfibrilleren. Daarbij is het hart echt totaal van slag en kunnen de hartkamers niet meer samentrekken. Direct reanimeren is dan een dringende noodzaak, waarbij elke seconde telt. Laat in dat geval iemand anders een AED halen.
Feitelijk probeert een AED het hart als het ware te resetten, zodat het weer normaal gaat kloppen. Zo’n herstel van het hartritme lukt vaak niet zonder AED. De beide elektroden die een AED heeft, worden op de borstkas van de patiënt geplakt. Op het apparaat staat waar ze exact geplakt moeten worden. Zodra de elektroden zijn geplakt, analyseert de AED het hartritme. Vervolgens vertelt de AED wat de hulpverlener moet doen. Dat advies kan zijn: doorgaan met reanimeren zonder elektrische schok, of het toedienen van een elektrische schok. In dat laatste geval moet iedereen in de omgeving afstand houden van de patiënt, om een stroomstoot te vermijden.
Als iemands hart nog wél klopt, zal de AED geen schok geven. De patiënt mag dan wel bewusteloos zijn, maar het hart functioneert nog redelijk of goed. Ook als het hart helemaal niets meer doet en stilstaat, is een schok zinloos. Dan moet de reanimatie worden gecontinueerd totdat het gealarmeerde ambulancepersoneel het werk kan overnemen.
Blijf op de hoogte!
Wil jij op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen in de hartzorg?